Eten bij moeder de vrouw


In dit stuk onderzoek ik wat de Nederlander thuis at na 1945 en wat daarop van invloed was.

 

De rol van de vrouw

 

Tijdens de Tweede Wereldoorlog namen veel vrouwen de plekken van mannen in die als soldaat dienden in het leger. Het combineren van betaald werk met de zorg voor het gezin en het huishouden was een zware opgave voor de vrouw.

Wanneer in 1945 de oorlog is afgelopen, nemen de mannen de banen weer over. Niet alle vrouwen zijn het hier mee eens. Sommige vrouwen hebben plezier in het werk gekregen en gaan daarom ergens anders een baan zoeken. Dit loopt al snel stuk wanneer zij nog geen kwart verdienen van wat zij eerst verdienden. De overheid ontmoedigt vrouwen om te gaan werken en wil dat zij weer thuis blijven om voor de kinderen te zorgen, terwijl de mannen het werk doen. ‘Gezinsherstel brengt volksherstel’ was een van de leuzen die de overheid propageerde. Vrouwenarbeid werd met twee argumenten afgewezen. Ten eerste zou vrouwenarbeid de werkgelegenheid en de lonen van mannen in gevaar brengen. Ten tweede zou de vrouw dubbel belast worden door werk en gezin en daardoor zowel haar gezin, haar werk als zichzelf verwaarlozen.

 

De bladen Libelle en Margriet droegen bij aan het rolgedrag van de vrouw na de Tweede Wereldoorlog. Daarmee namen zij de taak van de kerk en andere socialiserende instituten gedeeltelijk over. In 1955 werd het ontslagrecht voor getrouwde vrouwen afgeschaft. In 1957 verscheen er een invloedrijk rapport over de positie van vrouwen, wat de mogelijkheid gaf om crèches op te richten, gelijke kansen op werk en gelijke betalingen gaf.

In de jaren zestig kwam er een feministische golf met slogans als Dolle Mina en Baas in eigen buik. Hun doelstellingen waren gelijke beloning, stemrecht, gelijke behandeling in het gezin en de rechtspraak en recht op seksuele vrijheid.

De arbeidsparticipatie laat vanaf de tweede helft van de jaren tachtig een sterk stijgende lijn zien. Het aandeel vrouwen dat zich aanbiedt op de arbeidsmarkt, steeg van 34 procent in 1985 naar 62% in 2008.

 

Huishoudelijke taken zijn verdeeld over mannen en vrouwen. Vrouwen deden echter de meeste taken als schoonmaken, de was doen maar meestal ook boodschappen en koken. De vrouw was ,en is nog steeds meestal, verantwoordelijk voor wat er voor het eten op tafel kwam. Voor de winkelier was het dus van het grootste belang dat hij wist hoe de vrouw dacht over eten. Zonder dat zij dit wist, verzorgde Hanny van den Horst met de Margriet recepten hiervoor. Albert Heijn verteld hier over: “Er was een tijd dat ik de bedrijfsleiders als verplichte vakliteratuur ‘Margriet’ en ‘Libelle’ liet lezen. Want dan wisten ze tenminste wat de kant van de vrouw was, wat zij al dan niet leuk vond.”

Ook fabrikanten wilden de huisvrouw een handje helpen en haar zowel tijd als geld besparen, bijvoorbeeld door het maken van droge soep. De intstant-producten groeiden snel in hun assortiment.

Wanneer de vrouw meer ging werken had zij minder tijd voor het bereiden van de maaltijd. Vrouwen voelden zich niet meer verplicht om alle ingrediënten altijd vers en onbewerkt te kopen. Dit betekende een gat in de markt voor kant-en-klaar producten, voor gemaksvoedsel. Ook de vrije zaterdag sinds 1962 vroeg om een andere invulling van het weekend door een lossere omgang met maaltijden en etenstijden.

De magnetron werd in de jaren tachtig steeds meer gebruikt in de keuken omdat dit het eten in een paar minuten klaar maakte. Wie geen zin had in een magnetron, kon natuurlijk ook wat afhalen bij de (buitenlandse) restaurants.

In de onderstaande grafiek is de inhaalslag van de werkende vrouw goed te zien.

Naamloos

 

 

 

 

Wat de Nederlander at in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog

De Nederlander in de jaren vijftig volgde het driemaaltijdenstelsel. Het gezin at dagelijks twee broodmaaltijden en één warme maaltijd. Tussen de maaltijden door was er koffie of thee met een Verkade-koekje. De boterham werd dik besmeerd met margarine waar bovenop nog ‘zoet’ of ‘goed’ kwam. Zoet kon jam, hagelslag of pindakaas zijn. Goed bestond uit kaas of vleeswaren, wat fabrieksmatig werd geproduceerd. Ook warme maaltijden hadden een vast patroon, net als de jaren daarvoor. Aardappelen, vlees en groente met nu ook elke dag, in plaats van alleen op zondag, soep vooraf en een toetje na. Fabrieksproducten waren behalve in de producten van de broodmaaltijd, nu ook doorgedrongen in bouillonblokjes, droge soepen en pudding poeder. Ook waren er bindmiddelen zoals maïzena en aardappelmeel. Het gebruik van groente, fruit en vlees in blik nam af, de consumptie in verse vorm nam toe. Dit hield verbad met de groei van de productie in land- en tuinbouw.

8232442cb769433a3145445912d6149d852183993fb2ea2ab8cf39867efbe95ddc1f6feda031870de7ba25de003da6f9

Van kruidenier naar supermarkt

De supermarkten van nu met hun levensgrote diversiteit aan producten zijn een wereld van verschil met de kruideniers van vroeger. Alleen ‘droge’ levensmiddelen zoals koffie, thee, kruiden en bonen werden door de kruidenier verkocht. Voor aardappels moest je naar de groenteboer, voor melk moest je bij de zuivelwinkel zijn, voor brood bij de bakker en voor het vlees moest je naar de slager. Er was een grote toonbank in de winkel met een weegschaal en achter de toonbank de producten. Je vertelde wat je nodig had, de winkelier woog het af, verpakte het en schreef de schuld bij op de rekening. De vrouwen, die boodschappen deden voor het gezin, hadden een boodschappenboekje. Hierin schreven zij wat zij kwamen halen bij de kruidenier, vervolgens schreef de kruidenier de prijzen erachter. Aan het eind van de maand of week werd de schuld afbetaald. Je kon producten ook aan huis kopen of thuis laten bezorgen. De verkoper liep dan met de handkar, paard en wagen en later met de auto door de regio.

Met de komst van de eerste winkelketens rond 1910 kregen de kruideniers het zwaar. Maar het werd nog zwaarder toen de zelfbediening vanuit Amerika werd overgenomen. In 1948 wordt dit systeem in Nederland geïntroduceerd. Er volgde nog velen. In die zelfbedieningswinkel lagen echter nog steeds de zelfde producten als voorheen. Voor de andere producten moest je nog steeds naar de bakker, slager, groenteboer of zuivelwinkel. Een essentiële voorwaarde voor het succes van een zelfbedieningswinkel bleek een parkeerplaats te zijn.

Afbeelding: traditionele kruidenier.

Naamloos1

 

In 1941 werd het soms al moeilijk om het aantal kruidenierszaken te tellen. Er was namelijk een ‘branchevervaging’ opgang. Bij de zuivelwinkel waren toen bijvoorbeeld ook kruidenierswaren te vinden. Het Statistiekbureau schrijft hierover: “Uiteindelijk werd als criterium aangenomen, dat, wanneer melk in den winkel verkocht werd, men steeds met een zuivelwinkel te doen had, ook al werden daarin een zeker, vaak niet onbelangrijk aantal kruidenierswaren verkocht.”

We hebben hier te maken met de voorlopers van de supermarkt van nu.

Uit de telling bleek dat Den Haag 816 kruideniers had in 1941. Dit komt neer op één kruidenier per 638 inwoners, waarbij de melkverkopende kruideniers dus niet zijn meegerekend.

Tegenwoordig telt Den Haag één supermarkt per 1850 inwoners.

Nederlanders halen boodschappen steeds vaker bij de supermarkt. Van iedere euro die aan voeding wordt besteed, komt inmiddels 77 cent bij een supermarkt terecht. Het aandeel groeit dus nog steeds.

Afbeelding : Het filiaal van Albert Heijn in Den Bosch in 1907.

89

 

Mega supermarkten

Voor de dagelijkse eetgewoonte van de Nederlander moet je bij de supermarkt zijn.

In 1960 werd de eerste succesvolle supermarkt geopend waar ook groente, zuivel en vleesproducten gekocht konden worden. Ook dit systeem was, door Albert Heijn, overgenomen van de Amerikanen. Het systeem zorgde ervoor dat de mensen al hun boodschappen in één winkel konden doen. Zij hoefden niet langer naar allemaal verschillende specialistenzaken te gaan.

De supermarkt betekende een revolutie voor het boodschappen doen, wat toen vrijwel uitsluitend door vrouwen werd gedaan. In plaats van meteen te moeten aansluiten in de lange rij bij de kruidenier, konden vrouwen nu zelf hun boodschappen doen. De supermarkt betekende ook een revolutie in verpakkingsmateriaal. Bij de kruidenier werd nog alles afgewogen en in papieren zakken gestopt. In de supermarkt ligt alles zo aantrekkelijk mogelijk verpakt, in verschillende hoeveelheden. Dit zou leiden tot een enorme toename van ons afval, maar dit terzijde.

Door de supermarkten zijn bijna alle kruideniers verloren gegaan. Maar het heeft ook als gevolg gehad dat er minder bakkers, slagers, groenteboeren en zuivelwinkels zijn omdat hun producten allemaal tezamen te vinden zijn in de supermarkt.

Mede door Albert Heijn, geboren 25 januari 1927 in Zaandam, zijn wij de meest exotische gerechten gaan eten. Door langzaam nieuwe producten te introduceren in het assortiment van de supermarkt kwamen de Nederlanders steeds een stapje verder op het gebied van voeding. De jaren zestig, toen ook de supermarkten snel groeiden, werden gekenmerkt door de economische groei. De behoefte aan nieuwe producten nam daarbij sterk toe.

Daarbij was voor Albert Heijn mooi meegenomen dat mensen in die tijd begonnen met reizen, waardoor zij zich meer open stelden voor deze nieuwe, avontuurlijke, producten.

Zijn gedachte was: ‘wat de boer niet kent dat vreet hij niet. Maar als het er eenmaal is…’ dan wordt het meestal toch uitgeprobeerd. De supermarkten presenteerden de thuiskomers na de vakantie producten uit populaire reisbestemmingen. Uit Italië werden bijvoorbeeld pasta’s en pizza’s geïntroduceerd. Dit heeft ervoor gezorgd dat aardappels bedreigd werden als basiselement van het Nederlandse menu.

Afbeelding: Albert Heijn startte in 1962 met een kortingsregeling waarmee ze een nauwere band met haar klanten probeerden te krijgen.

=0

Zo kwam Albert Heijn in 1962 ook met de ‘Premie-van-de-Maand-Club’, waarbij klanten konden sparen voor producten. Alweer was dit naar Amerikaans voorbeeld. Het beroemdste product was een koelkast. In die tijd nog een luxeproduct.

Dit lokte mensen naar de winkel maar het was ook erg handig voor de supermarkt. Wanneer mensen in het bezit waren van een koelkast, konden zij eten bewaren en dus meer tegelijk kopen. De actie was, zoals gehoopt, een enorm succes.

Het massale bezit van de koelkast en de auto waren onmisbaar voor de groei van het assortiment in de supermarkt.

In 1980 was bezat 98% van de Nederlandse huishoudens een koelkast en 79% een elektrische mixer.

Gemiddeld wonen Nederlanders nu zo’n 900 meter van de dichtstbijzijnde grote supermarkt af. Het verschilt echter wel of je in het minder drukbevolkte noorden van Nederland woont of aan de Randstad.

Sinds de jaren negentig zijn er ook gespecialiseerde supermarkten gekomen. Dit zijn winkels die ook een breed aanbod van producten hebben, maar gericht zijn op een bepaalde groep. Voorbeelden zijn biologische supermarkten, Chinese supermarkten, Marokkaanse,Turkse en Surinaamse supermarkten.

 

De snackcultuur in Nederland

In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw bestond een grote diversiteit van hele kleine ondernemingen. Hier konden vaak hartige of zoete hapjes gekocht worden die zo opgegeten konden worden. De plaatselijke bakkers en slagers verkochten vaak belegde broodjes en kroketten, wat meteen een succes werd. Naast deze versnaperingen konden hier later ook soep, slaatjes, kroketten, gehaktballen en drankjes als koffie en melk worden gekocht. De broodjeszaken werden vaak ‘snelbuffet’ genoemd om aan te geven dat de gerechten snel konden worden geserveerd. Bijna heel de bevolking van lage tot hoge rang kocht wel eens zo’n maaltijd.

In de economische crisis van de jaren dertig ontwikkelde zich de cafetaria. Een zeer eenvoudige lunchroom met eenvoudige hapjes die staand aan hoge tafels of zittend opgegeten konden worden. Naast de cafetaria werd ook de automatiek geïntroduceerd. Deze bestond uit een grote wand met rijen kluisjes voorzien van glazen deurtjes, die aan de achterkant opgevuld konden worden door personeel. Deze kluisjes waren voorzien van broodjes, slaatjes, worstjes, gehaktballen en kroketten. De deurtjes konden worden geopend na inworp van geld. De automatieken begonnen zich te verspreiden in drukke winkelstraten en in stationshallen.

In de jaren twintig en dertig veroverden de patates frites vanuit België de zuidelijke Nederlandse provincies. In het noorden van het land bleef patates frites tot eind jaren veertig onbekend. Via kermissen en markten verspreidde de frites zich naar het noorden. Cafetariahouders namen de frites op in hun menu. Het frietje was in de jaren vijftig van levensbelang. De productie van aardappelen was toen groter dan het binnenlandse verbruik en de boeren zaten daardoor met overschotten. In 1962 begon een aantal aardappelboeren van de Aardappel Verwerkende Industrie Keppel en Omstreken (Aviko), de industriële verwerking van aardappels tot ingevroren patat. Dit leverde zij aan hotels, restaurants, cafetaria’s en snackbars. Toen mensen over een koelkast beschikten, enkele jaren later, volgde het verkoop aan de supermarkten. In de jaren vijftig en zestig werd patat een hype onder de jeugd, cafetaria’s werden hun ontmoetingsplek.

De productie van snacks veranderde drastisch na de jaren zestig. Steeds meer snackbarondernemers stapten over op nieuwe producten en technieken zoals frituurovens, waarmee meerdere snacks tegelijk gefrituurd konden worden. Ook kwamen er nieuwe soorten snacks waardoor er behoefte was aan technieken voor voorraadvorming en bewaring om de kwaliteit te handhaven. De productie van snacks werd grootschaliger. Snacks werden nu ook opgenomen in het assortiment van de lunchrooms van grootwinkelbedrijven, maar ook in bedrijfskantines en kantines van sportorganisaties. Dit zorgde ervoor dat snacks niet alleen als tussendoortjes werden gegeten, maar ook als diner of als lunch. Tegenwoordig heeft bijna iedere Nederlander een frituur thuis en zijn snacks in de supermarkt verkrijgbaar om thuis klaar te maken.

 

Afbeelding: Door muntgeld in een automaat te werpen, konden consumenten glazen kluisdeurtjes openen waarachter zich ‘klein eetwaar’ bevond.

45

In de Wimpybar, in 1963 opgericht door Albert Heijn in samenwerking met het Britse Lyons, werd de eerste hamburger geïntroduceerd. Pas eind van de jaren zeventig werd deze een succes. In 1971 begon McDonald’s met het eerste fastfood-restaurant in Europa, dit was in Zaandam.

 

De eetgewoonte van de Nederlander thuis veranderde dus sterk door de explosieve groei van de welvaart. Het aanbod van producten was al groter bij de kruidenier, maar als in 1960 de supermarkt zijn intrede doet stijgt het aanbod van producten enorm.

Omdat de vrouw bepaalde wat er ingekocht werd richtte de supermarkt zich op haar wensen. Albert Heijn hielp de Nederlander op slimme wijze om de vraag naar producten nog te vergroten, onder meer door ze te laten sparen voor een koelkast. Hierdoor zouden ze nog meer eten in kunnen slaan.

De Nederlander kon op vakantie nieuwe producten en gerechten ontdekken die de supermarkt als snel in de schappen had staan. Ook de geliefde snacks van de Nederlander waren al snel in de supermarkt te vinden.

 

YOU MIGHT ALSO LIKE

Sustainable
March 19, 2017
Ei
January 12, 2017
Vlees eten in de Vroegmoderne Tijd
December 12, 2016
Miso Hungry
December 03, 2016
Het ontstaan van mijn interesse in voeding
November 27, 2016
Spruiten
November 22, 2016
Vitamine C
November 19, 2016
Food Choices
November 17, 2016
Vlees eten in de oudheid
November 11, 2016

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *